Vroeger, als kind van een jaar of acht, ging ik vaak met mijn vader fietsen. Niet omdat ik fietsen zo leuk vond, maar gewoon, omdat het zo was. Ik wist niet beter. We fietsten samen door de regio, en de routes die we fietsten werden groter naarmate ik ouder werd.
Mijn vader bezat de bijzondere eigenschap om van iets kleins en onbeduidends iets groters te maken. Daar had hij een bijzondere techniek voor. Wanneer we voor oudjaar bijvoorbeeld vuurwerk gingen kopen, was dat hooguit voor een paar gulden. Het hoogtepunt was dan ook niet het afsteken van het vuurwerk, maar samen met ‘ons vader’ de volgorde bepalen waarin we het gingen afsteken. Daar waren we uren mee bezig. Alle pijlen (pijltjes in mijn geval) werden uitgepakt en op volgorde op de keukentafel gelegd. Veiligheid was toen nog geen issue; mijn vader hielp met het uitpakken van het vuurwerk met een sigaret in zijn mond, maar dat terzijde. Ondanks het feit dat het vuurwerkpakketje uit slechts vijf pijlen en tien sterretjes bestond, voelde ik me de koning te rijk. Ieder jaar keek ik er weer naar uit. En daar gaat het om.
Oh, wat zullen de terrasjes zich straks massaal vullen, wat zullen we lang tafelen met vrienden, wat zullen we concerten bezoeken, als alles straks weer is toegestaan. Het zal fantastisch zijn! De eerste weken…
Zo ging het ook met onze wekelijkse fietsrondes. We kregen van mijn moeder een appel en een koekje mee. Maar na een kwartiertje fietsen deed mijn vader altijd hetzelfde voorstel: wil je straks een ijsje of een frietje?
Een duivels dilemma, want als kind van acht jaar wil je, na een paar uur fietsen, natuurlijk allebei. Wat dat betreft ben ik weinig veranderd, ik wil het nog steeds allebei.
Uren konden we praten over het ijsje-of-frietje-dilemma; wat zijn de tegenargumenten van het frietje en hoeveel bolletjes ijs mogen het zijn? Mijn vader was zeer consequent, dus ik moest kiezen. Vaak won het frietje, bij de snackbar in Geldrop. Buiten, met een houten kont, op een bankje in de zon. Zelden was het geluk daarna groter dan op dat moment. Op de spaarzame keren na dat we, na het frietje, ook nog stopten in Mierlo-Hout voor een ijsje dan. Het hoogtepunt van de maand.
Inmiddels is dat wel anders. We nemen met grote regelmaat spontaan het besluit ‘even’ een hapje te gaan eten in de stad, ‘even’ een biertje te pakken in de kroeg of ‘even’ een filmpje te pikken. Doodnormale dingen. Vaak was het ‘wel leuk’ of ‘gewoon gezellig’ of ‘een saaie Filmhuisfilm’.
Bijzonder om te merken dat we juist deze dingen nu zo missen. En het verlangen ernaar groeit naarmate we het langer moeten missen. Collectief zijn we deze sociale gewoonten enorm gaan waarderen, omdat het nu, tijdelijk, niet mogelijk is. We zitten aan huis gekluisterd. Zelfs de pedicure, schoonheidsspecialist of kapper -iets wat pre-corona een noodzakelijk kwaad was- is inmiddels een verlangen geworden. Vooral de kapper trouwens; de uitgroei op het hoofd van mijn vriendin kan als landingsbaan makkelijk concurreren met de Bulderbaan van Schiphol. Niet dat ze die nu nodig hebben…
Oh, wat zullen de terrasjes zich straks massaal vullen, wat zullen we lang tafelen met vrienden, wat zullen we concerten bezoeken, als alles straks weer is toegestaan. Het zal fantastisch zijn! De eerste weken…
Dus laten we daarom deze periode vooral genieten van onze collectieve voorpret. Want, waar gaan we straks voor kiezen: een frietje of een ijsje?